Schending cautie in bestuurlijke boetezaak
In een zaak van Jaap Baar heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) op 26 oktober 2017 een tussenuitspraak gedaan. Aan de cliënt in die zaak is op 27 juni 2013 een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal €102.367,- voor overtredingen van de Meststoffenwet. De boete is gematigd tot het voor natuurlijk personen geldende wettelijk maximum van € 45.000,-. Tegen dat besluit is bezwaar ingesteld, waarbij de boete is gematigd naar € 40.500,- omdat er tussen het boeterapport en het boetebesluit teveel tijd was verstreken. Vervolgens is beroep ingesteld en vervolgens ook hoger beroep. In hoger beroep is de zaak voor het eerst op zitting bij het CBB behandeld op 21 juni 2016. Daarna is de zaak naar een zogenaamde grote kamer verwezen en is een conclusie van de raadsheer advocaat-generaal gevraagd, nu namens cliënt door mr. Baar naar voren was gebracht dat het bestuursorgaan niet bevoegd was om een boete op te leggen. De zaak had strafrechtelijk moeten worden afgedaan volgens de handhavingsafspraken en daarmee was volgens Baar artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden. Het CBB heeft nu, in navolging van wat de raadsheer advocaat-generaal al concludeerde, geoordeeld dat artikel 5:44 Awb niet strekt ter bescherming van de belangen van de (mogelijke) overtreder. Op dit punt is het hoger beroep dan ook verworpen.
Door mr. Baar was echter ook aangevoerd dat cliënt tijdens zijn eerste verhoor ten onrechte niet op zijn zwijgrecht was gewezen, de zogenaamde cautie. Het bestuursorgaan dat de boete opgelegd heeft, de RVO, stelde dat er op dat moment nog geen sprake was van een verhoor met het oog op een bestraffende sanctie, dus dat daarom nog geen cautie gegeven hoefde te worden. De rechtbank was het eerder met de RVO eens. Het CBB heeft nu in hoger beroep, in navolging van hetgeen namens cliënt is aangevoerd, geoordeeld dat wel degelijk het moment van een controle reeds gepasseerd was en dat cliënt dus op zijn zwijgrecht gewezen had moeten worden. Zijn eerste verklaring mag dan ook niet voor het bewijs gebruikt worden. Dat maakt dat van een deel van de vrachten mest voor de berekening van de boete buiten beschouwing gelaten moet worden. Het CBB heeft de RVO opgedragen de boete te her berekenen.
Dat is inmiddels gedaan. Omdat die herberekening echter alsnog boven het genoemde maximum voor particulieren uitkomt, heeft de RVO de boete niet aangepast. Door mr. Baar is op dat aangepaste besluit gereageerd. Daarbij is met name aangevoerd dat de boete nog steeds onevenredig hoog is. Binnenkort zal het college definitief uitspraak doen.
Is aan u ook een bestuurlijke boete opgelegd? Neem dan contact op met mr. Baar.